-
1 ergreifen
ergreifen1 (vast)grijpen, (vast)pakken2 grijpen, in de kraag vatten ⇒ arresteren3 (aan)grijpen, roeren♦voorbeelden:von etwas Besitz ergreifen • iets in bezit nemendie Flucht ergreifen • op de vlucht slaandie Initiative ergreifen • het initiatief nemenMaßnahmen ergreifen • maatregelen nemenfür jemanden Partei ergreifen • partij voor iemand kiezendas Wort ergreifen • het woord nemen -
2 Maßnahme
Maßnahme〈v.; Maßnahme, Maßnahmen〉1 maatregel, ingreep♦voorbeelden:Maßnahmen ergreifen • maatregelen nemen -
3 Maßnahmen ergreifen
-
4 ich werde das Nötige veranlassen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ich werde das Nötige veranlassen
-
5 veranlassen
-
6 fällig
fällig1 te betalen ⇒ opeisbaar, vervallen2 (sedert lang) noodzakelijk, verwacht♦voorbeelden:das Urteil ist morgen fällig • het vonnis is morgen te verwachten -
7 treffen
treffen♦voorbeelden:ins Tor treffen • scorengetroffen! • raak!; 〈 figuurlijk vooral〉juist!, goed (zo)!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 nemen, treffen ⇒ maken, doen, tot stand brengen♦voorbeelden:eine Wahl treffen • een keuze doen, makeneine Feststellung treffen • vaststellen, tot de vaststelling komenMaßnahmen treffen • maatregelen treffen1 samenkomen ⇒ ontmoeten, treffen, zien2 elkaar ontmoeten, treffen, zien♦voorbeelden:¶ wie es sich so trifft • (a) zoals het toeval wil; (b) als het (toevallig) zo uitkomt, als het zo treft
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский